Hoofdstuk 9

Ik bleef staan. Vivian deed de deur achter me dicht en ging aan de linkerrand van mijn blikveld ook in een leunstoel zitten. Hij sloeg zijn ene been elegant over het andere en trok kalmpjes zijn broekspijp een stukje op bij de knie.

Ownslow bezag hem vol misprijzen.

'Sodemieter op,' zei hij.

Bij wijze van antwoord dikte Vivian zijn bekakte accent nog wat aan en zei: 'Beste kerel, ik bied hem jullie dan wel aan op een presenteerblaadje, maar dat geeft jullie nog niet het recht hem op te vreten."

Er stonden nog verscheidene andere lege stoelen, rommelig achteruitgeschoven van de tafel in het midden. Zonder me te haasten ging ik in een van die stoelen zitten en sloeg zo goed ik kon volgens Vivians ritueel mijn benen over elkaar; ik hoopte dat ik met nonchalance dit afdroogsfeertje kon ombuigen tot dat van een directievergadering, maar Ownslows starre, kwaadaardige blik gaf me niet bepaald het idee dat ik daarin slaagde.

Jarenlang hadden Ownslow en Glitberg middels een florerende bouwzwendel de belastingbetaler voor letterlijk miljoenen opgelicht. Zoals altijd bij grote fraudes ging het ook bij hen om papieren transacties. Met Glitberg als hoofd van de planologische dienst en Ownslow op bouw en huisvesting hadden ze eenvoudig een groot aantal gebouwen tevoorschijn getoverd - kantoren, flats  en woningwetwoningen. Als de hele raad zijn principegoedkeuring had gehecht aan de plannen, nodigde Glitberg ambtshalve projectontwikkelaars uit een offerte te doen. De laagste betrouwbaar uitziende offerte kwam dikwijls van een firma die National Construction (Wessex) Ltd. heette, en in goed vertrouwen wees de gemeente de opdracht dan aan dat bedrijf toe.

National Construction (Wessex) Ltd. was een kostbaar ogend brievehoofd en verder niets. De goedgekeurde bouwplannen werden nooit uitgevoerd. Er werden enorme sommen gelds gevoteerd en uitbetaald aan National Construction (Wessex) Ltd., en op gezette tijden werd er van de bij de bouw gemaakte vorderingen schriftelijk verslag uitgebracht door Glitberg, die regelmatig inspecties hield. Op het moment dat de gebouwen werden opgeleverd nam bouw en huisvesting de zaak over. Ownslows mannen verzorgden het onderhoud van bonafide gebouwen, dus ook ten behoeve van de exploitatie van het stel goedgedocumenteerde maar niet-bestaande objecten vroeg Ownslow enorme bedragen aan.

Er werd een uiterst nauwgezette, zelfs voorbeeldige administratie bijgehouden. Er bestonden complete staten van de huren die de niet-bestaande gebouwen opbrachten en van de door de niet-bestaande huurders betaalde onroerend-goedbelasting. Maar omdat alle gemeentes er bij voorbaat van uitgaan dat gemeentegebouwen zwaar gesubsidieerd moeten worden, werd het permanente verschil tussen inkomsten en uitgaven als normaal beschouwd.

Zoals menige grote fraude werd ook deze bij toeval ontdekt, en het toeval, dat was ik geweest toen ik iets te diep doorspitte in de administratie van een van de ondergeschikte betrokkenen die ook een graantje meepikte.

Toen ik de gemeente op de hoogte bracht wilden ze me niet geloven. Dat wil zeggen, niet voor ze een grondig onderzoek hadden ingesteld en gras en onkruid aantroffen daar waar ze betaald hadden voor, onder andere, een flat van zes verdiepingen voor gezinnen met lagere inkomens, een hofje met woningen voor alleenstaanden die van een uitkering leefden en twee complete straten met half vrijstaande huisjes voor bejaarden en invaliden.

Het was duidelijk dat verscheidene raadsleden zwijggeld hadden ontvangen, maar omkoping in contanten was moeilijk te bewijzen. De gemeente had publiekelijk voor schut gestaan en had het me niet vergeven. Glitberg en Ownslow, die wel hadden ingezien dat het feest niet eeuwig kon blijven duren, hadden al voorbereidingen getroffen om met stille trom te kunnen vertrekken toen er op een zondagmiddag een politieovermacht op ze neerstreek. Die twee hadden het me ook niet bepaald vergeven.

In overeenstemming met hun oog voor detail hadden ze geen van beiden de fout gemaakt boven hun officiële inkomen te gaan leven. De enorme bedragen die ze hadden afgeroomd waren in de loop der jaren van de bankrekening van National Construction (Wessex) Ltd, afgehaald in de vorm van een stroom van cheques en contanten, wat bij de bank geen enkele argwaan had gewekt, en waren vervolgens kennelijk in het niets verdwenen. Van de meer dan een miljoen pond die ze ieder hadden gestolen was nooit iets teruggevonden.

'Ik weet niet wat je van ons moet,' zei Glitberg, 'maar je kunt het bij voorbaat vergeten.'

'Je bent een gevaar voor ons,' zei Connaught Powys.

'En je weet wat er met wespen gebeurt, die krijgen een doodklap,' zei Ownslow.

Ik keek hen een voor een aan. Hun gezichten hadden de pafferige bolheid van de genotzoeker en de scherpe, behoedzame oogjes van de schuldbewuste. Los van de anderen beschouwd maakte Connaught Powys met zijn hoogtezonkleurtje en gladgestreken haar de indruk van een gewichtige bankier. Zwaar in het vlees en met een marineblauw streepjespak aan. Lichtgrijze zijden das. Algehele uitstraling van gewicht en weelde en geen zweem van celmufheid, niets dat nog deed denken aan het ’s morgens legen van de po.

Ownslow in de gevangenis, dat was gemakkelijker voor te stellen. Rond zijn kale kop had hij een krans geitig blond haar dat futloos op zijn kraag viel. Dikke nek, stiereschouders, handen als honkbalhandschoenen. Een bikkelhard, gevaarlijk type met een accent uit een geheel andere wereld dan die van Connaught Powys.

Glitberg, een brildrager, had kort, borstelig grijs haar met breed uitwaaierende witte bakkebaarden, waardoor hij veel weg had van een bepaald soort aap. Als Connaught Powys macht was en Ownslow spierkracht, dan was Glitberg gif.

'Hebben jullie het al geprobeerd?' vroeg ik.

'Wat geprobeerd?' vroeg Ownslow.

'Een doodklap uitdelen.'

Alle drie staarden ze uitdrukkingsloos naar een punt in de ruimte tussen Vivian en mij.

'Iemand heeft het geprobeerd,' zei ik.

Connaught Powys glimlachte zeer vluchtig. 'Als wij iets met jou gedaan hebben of iets met jou van plan zijn,' zei hij, 'zijn we toch echt niet zo achterlijk dat in het bijzijn van een getuige toe te geven.'

'De rest van je leven zul jij over je schouder achterom kijken,' zei Glitberg vergenoegd.

'Kom in donkere nachten maar niet in de buurt van een bouwterrein,' zei Ownslow. 'Alsjeblieft, een tip. Kosteloos, gratis en voor niets.'

'En zeiljachten in donkere nachten?' zei ik, 'Zeewaardige zeiljachten?'

Nog op hetzelfde moment wou ik dat ik het niet gezegd had. De onvriendelijkheid op alle drie de gezichten verstarde tot dreiging en het werd erg stil in de kamer.

Vivians ontspannen en lijzige stemgeluid doorbrak de stilte. 'Ro... het wordt tijd dat jij en ik samen een borrel gaan drinken, vind je niet?'

Hij verhief zich uit de stoel waarin hij zich had opgevouwen en met licht knikkende knieën stond ik op uit de mijne.

Connaught Powys, Glitberg en Ownslow brachten het eendrachtig tot een blik zó vervuld van haat dat zelfs Vivian zenuwachtig leek te worden. Hij morrelde met zijn hand aan de deurknop en terwijl hij achter mij aan de kamer uitkwam struikelde hij bijna over zijn eigen voeten.

'Pieuw,' fluisterde hij me in het oor. 'Jij speelt wel met grote boze jongens, beste kerel.' Ditmaal loodste hij me een luxueus ingericht kantoortje binnen; drie leunstoelen, allemaal veilig onbezet. Hij gebaarde me te gaan zitten en schonk twee glazen cognac in.

'Het is niet zozeer wat ze zeggen,' zei hij, 'maar meer hoe ze het zeggen.'

'En wat ze niet zeggen.'

Hij nam me schattend op van achter zijn glas.

'Weet je nou wat je wilde weten? Ik bedoel, was het het waard je zo in de kaart te laten kijken?'

Ik glimlachte krampachtig, 'Ik heb wel een antwoord, denk ik.'

'Nou, dat is mooi dan.'

' Ja. Maar op een vraag die ik niet heb gesteld.'

'Ik kan je niet volgen.'

'Ik ben bang dat ik mezelf een aardig eind verder in de nesten heb gewerkt,' zei ik langzaam.

 

Ik sliep als een roos in het Gloucester, maar meer van uitputting dan van onbezorgdheid.

Op de paardesportpagina van de krant die ’s morgens onder mijn deur door werd geschoven zag ik dat mijn naam was opgenomen in een lijst van deelnemers als berijder van Notebook in de laatste ren in Towcester. Ik hield mijn adem in. Ik had er niet aan gedacht William Finch te vragen mij buiten zijn perslijstje te houden en nu zou dus iedereen te weten komen waar ik die middag om half vijf was. Dat wil zeggen, als ze de moeite namen acht te slaan op een onbeduidende koers in een programma van ondergeschikt belang op de dag van de Grand National.

'De rest van je leven zul jij over je schouder achterom kijken,' had Glitberg gezegd.

Dat was niet mijn bedoeling. Mijn leven zou onmogelijk worden als ik in elke schaduw een demon vreesde. Ik zou in Towcester niet met het volste vertrouwen in een ambulance stappen, maar ik ging er wel rijden. Het kwam me voor dat er een erg dunne scheidslijn loopt tussen lafheid en voorzichtigheid.

Jossie stond buiten bij de weegkamer te wachten en haar aanblik bracht de vlinders in mijn buik in beroering.

'Hallo,' zei ze. 'Notebook is er; even edel en voornaam als altijd en vastbesloten zijn gebruikelijke prutprestatie te leveren.'

'Heerlijk.'

'De opdracht van de trainer aan de jockey is kort en bondig,' zei ze. 'Blijf in het zadel en op je hoede. Hij wil wel dat je heel aankomt.'

'Ja, ik ook,' zei ik. Ik kon met hem meevoelen.

'Hij wil niet dat er iets is dat zijn dag bederft voor het geval Ivansky de National wint.'

'O,' zei ik. 'Denkt hij dan dat Ivansky wint?'

'Hij is vanmorgen met de luchttaxi vertrokken in de gebruikelijke staat van euforische doodsangst,' zei ze met genegenheid in haar stem. 'Tussen overtuiging en twijfel zigzaggende hoop.'

Finch had twee paarden naar Towcester gestuurd. Het andere, Stoolery, was de werkelijke reden waarom Jossie was meegegaan. Ik hielp haar het paard zadelen voor de hordenhandicap over twee mijl en juichte op de tribune met haar mee toen het won. Het deerde Jossie dan ook nauwelijks dat Ivansky direct daarna in de overal op de baan via de televisie te volgen Grand National maar vijfde werd.

'Nou ja.' Ze haalde haar schouders op. 'Het is niet anders. Mijn vader voelt zich rot, de eigenaars voelen zich rot, de staljongens drinken zich somber een stuk in hun kraag en daarna begint iedereen over volgend jaar.'

Een beetje doelloos slenterden we een eindje over het terrein, totdat we bij de deur van de bar kwamen.

'Wil je wat drinken?' vroeg ik.

'Dan gaat de tijd misschien wat vlugger, ja.'

In de afgeladen bar was de uitslag van de National hét onderwerp van gesprek, en de mensen verdrongen zich vier rijen dik om iets te bestellen.

'Geen beginnen aan,' zei Jossie.

Dat vond ik ook. We wilden al weggaan toen ik opeens vanuit de opeengepakte rijen stevig bij mijn pols werd gepakt door een mager handje.

'Wat wil je hebben?' riep een stem boven het rumoer uit. 'Ik ben net aan de beurt. Wat wil je hebben? Vlug!'

Het handje was van Moira Longerman, zag ik, en achter haar stond Binny Tomkins, met als altijd zijn gezicht op onweer.

'Jossie?' zei ik,

'Vruchtensap. Grapefruit, als ze hebben.'

'Twee grapefruitsap,' zei ik.

Het handje liet los en verdween; kort erna was het weer terug met een glas erin. Ik pakte het aan, en ook het volgende, en ten slotte baande Moira Longerman zich ook zelf een weg uit de mêlée, met Binny op de hielen en twee glazen boven haar hoofd om te voorkomen dat de kostbare vingerhoedjes haar uit handen zouden worden gestoten.

'Wat fijn dat ik je toevallig ziel' zei ze. 'Ik probeer je al weken te bellen en nu hoor ik net een krankzinnig verhaal dat je ontvoerd bent of zo.'

Ik stelde Jossie aan haar voor. Moira's woorden hadden een ongelovige uitdrukking op Jossies gezicht gebracht.

'Ontvoerd?' Haar wenkbrauwen gingen geamuseerd omhoog. 'Jij?'

'Ja, lach er maar om,' zei ik somber.

Moira gaf Binny een glas aan. Een karig knikje was al wat er als bedankje af kon. Onbeschofte vlerk, dacht ik. Krankzinnig om een vrouw het gedrang in te laten gaan voor jouw drankje, en dan nog wel de eigenares van het belangrijkste paard dat je onder je hoede hebt. En uiteraard mocht ze ook nog betalen.

'Lieve kind,' zei Moira Longerman tegen Jossie. 'Ro had amper de Gold Cup gewonnen met die schat van een Tapestry, of hij werd op de renbaan ontvoerd. Zo is het toch?' Ze keek me plagerig aan, maar uit haar heldere blauwe ogen straalde warme belangstelling.

'Ja zeker,' zei ik instemmend.

Donkere onweerswolken pakten zich samen in Binny’s gezicht.

'Hoe gaat het met het paard?' vroeg ik.

Binny staarde me koud aan en gaf geen antwoord, maar Moira Longerman stroomde over van enthousiaste berichten.

'Ik wil heel graag dat je van nu af aan Tapestry rijdt in alle koersen die hij loopt, Ro, dus ik hoop dat je dat wil doen, Binny zegt dat hij klaar is voor Ascot volgende week woensdag, en ik heb je aldoor proberen te bereiken om te kijken of jij hem wil rijden.'

Knorrig zei Binny: 'Ik heb al een andere jockey.'

'Dan zeg je die weer af, Binny.' Het vriendelijke vogeltjesgekwetter had dezelfde stalen ondertoon die mijn deelname aan de Gold Cup had afgedwongen. Moira mocht dan fysiek de helft wegen, als het om wilskracht ging woog ze wel tegen twee Binny’s op.

'Misschien is het wel beter als die andere knaap hem rijdt...' begon ik.

Ze viel me in de rede. 'Nee, nee, ik wil jou, Ro. En niemand anders. Onmiddellijk nadat je de Gold Cup had gewonnen heb ik dat tegen Binny gezegd, en duidelijk genoeg, dunkt me. Nu je weer veilig en wel terug bent rij jij mijn paard. En anders loopt het helemaal niet.' Ze keek uitdagend naar Binny en snaaks naar Jossie, en met een beslist knikje van het hoofd met de blonde krullen wendde ze zich vol verwachting tot mij. 'Nou? Geef eens antwoord?'

'Eh,' zei ik, maar daar schoot niemand veel mee op.

'Kom, hé,' zei Jossie. 'Dat kun je toch niet weigeren.'

Binny's onweersbui dreef een eindje de andere kant op. Jossie kreeg de volle laag maar leek er niet warm of koud van te worden.

'Hij heeft ten slotte de Gold Cup gewonnen,' zei ze. 'Dus je kunt niet zeggen dat hij er niets van kan.'

'Dat zegt hij nu juist wel, lieve kind,' zei Moira Longerman stralend. 'Gek, hè?'

Binny liet wat grimmig gemompel horen waarvan het enige verstaanbare woord 'Amateurs' was.

'Wat Binny volgens mij eigenlijk bedoelt,' zei Moira liefjes maar heel duidelijk, 'is dat Ro net als de meeste amateurs altijd erg zijn best doet om te winnen en geen oor heeft voor suggesties om het tegendeel te doen.'

Binny's gezicht werd donkerrood. Jossie begon zowat te giechelen. Moira keek mij aan met helderblauwe ogen, alsof het niet helemaal tot haar doordrong wat ze had gezegd, en ik zocht hulpeloos naar een zinnig antwoord.

'Net als de meeste jóckeys,' zei ik ten slotte.

'Je bent zo'n goeierd, Ro,' zei ze, 'Jij denkt dat iedereen eerlijk is.'

Zoals de meeste accountants had ik de neiging precies het tegenovergestelde te denken, maar het was een feit dat ik aan Binny nooit had getwijfeld. Een paard als Tapestry tráínen zou toch genoeg moeten zijn, er hoefde toch niet ook nog met de resultaten geknoeid te worden.

Binny zelf had besloten Moira's woorden niet te begrijpen en deed alsof hij de afgrond die zich voor zijn voeten had geopend niet gezien had. Maar Moira kon hem er zo induwen - de kwaadaardige blik die ze hem toewierp liet daarover geen enkele twijfel bestaan.

'Beste Binny,' zei ze, 'ik zal nooit de man in de steek laten die me een Gold Cup-winnaar heeft bezorgd. Zolang hij tenminste mijn paarden in een uitstekende vorm aan de start brengt en ik kan bepalen wie ze rijdt.'

Tijdens de stilte die volgde schraapte Jossie haar keel. Opbeurend zei ze tegen Binny: 'U heeft zeker aardig wat gewonnen met de Gold Cup? Mijn vader zet altijd wat in bij de Cup en de National. Het is toch afschuwelijk als je wint en je hebt dat niet gedaan. Je staat zo voor joker dan, zegt hij.'

Als ze erop uit was zout in zijn open wonden te wrijven leek ze daar perfect in te slagen. Moira Longerman lachte verrukt.

Ze klopte Jossie op de arm en zei: 'Stouterd. Die arme Binny had er namelijk zo weinig fiducie in dat hij niet alleen niets op Tapestry winnend heeft gezet, nee, ik heb gehoord dat hij zelfs gewed heeft op verlies. Doodzonde. Arme Binny, de Gold Cup winnen en dan nog met lege handen staan.'

Binny keek ontzet. Het was kennelijk een onaangename schok voor hem om te horen hoever haar informatie ging.

'Zand erover,' zei Moira vriendelijk. 'Dat is allemaal geweest. En als Ro aanstaande woensdag Tapestry rijdt komt alles op zijn pootjes terecht.'

Aan Binny te zien zat hem daar nu juist de kneep. Ik vroeg me vruchteloos af of hij misschien al had geritseld dat Tapestry woensdag zou verliezen. Net als elk ander paard in zijn eerste koers na het winnen van de Gold Cup zou Tapestry een lage cote krijgen, en menig bookmaker zou dankbaar zijn als hij van tevoren wist dat hij niet zou hoeven uitbetalen. Het was mogelijk dat Binny die welkome voorkennis al had verkocht, in de veronderstelling dat ik er niet zou zijn om de boel in de war te sturen. Binny had het allemachtig moeilijk.

Ik bedacht dat ik het me gewoon niet kon veroorloven om woensdag vrij te nemen. Als ik dacht aan de stapels werk die nog lagen te wachten zonk de moed me in de schoenen.

'Ro?' vroeg Moira met klem.

'Ja,' zei ik. 'Dolgraag.'

'O, hemeltje!' Haar ogen schitterden van pret. 'Dan zie ik je op Ascot. En mochten de plannen veranderen, dan krijg je uiteraard een telefoontje. Van Binny.'

Binny's gezicht stond onveranderlijk op onweer.

 

'Ik wil het hele verhaal horen,' zei Jossie op gebiedende toon toen we naar de eigenarentribune liepen om naar de volgende koers te gaan kijken. 'Het hele drama over die ontvoering van jou.'

Ik gaf haar een kort verslag, zonder veel details.

'Wou je zeggen dat ze je gewoon op een boot gekwakt hebben en met je naar de Middellandse Zee zijn gevaren?'

'Inderdaad.'

'Wat een giller.'

'Het was ongerieflijk,' zei ik goedmoedig.

'Dat zal wel.' Ze zweeg. 'Je vertelde dat je bent ontsnapt. Hoe ging dat?'

'Overboord gesprongen.'

Er kwam een goedkeurend trekje om haar mond. Ik bedacht dat het nog maar vier dagen geleden was, die helse zwempartij. Het leek een andere wereld.

Jossie behoorde tot de echte, de redelijke wereld, waar alles begrijpelijk was, zij het niet altijd plezierig. Door haar aanwezigheid voelde ik me een stuk stabieler, normaler, veiliger.

'Zullen we onderweg ergens samen gaan eten?' zei ik.

'We zijn met twee auto's,' zei ze.

'Die kunnen toch op dezelfde plaats stoppen?'

'Je meent het.'

Ze was weer zwierig gekleed. Zacht roestbruin dit keer. Ze had niets opgedirkts, maar ook niets slordigs. Een ordelijk meisje. Amusant en geamuseerd.

'Ik ken een aardige tent vlak bij Oxford,' zei ik.

'Dan rij ik wel achter je aan.'

Toen het tijd werd voor Notebooks koers verkleedde ik me, liet me uitwegen en gaf mijn lichtste zadel aan de verzorger van stal Axwood, die er bij de deur op stond te wachten.

'Te zwaar, hè?' zei hij schamper.

'Vier pond.'

Hij sloeg de ogen ten hemel, een gebaar dat duidelijker dan woorden te kennen gaf dat trainers voor hordenrennen voor nieuwelingen beroeps moesten nemen, en geen amateurs die niet eens kans zagen onder de zevenenzestig kilo te komen. Ik zei maar niet dat ik op de dag van de Gold Cup nog acht pond zwaarder was geweest.

Toen ik naar de paddock liep stonden hij en Jossie daar te wachten, terwijl een staljongen rondjes liep met de edele Notebook, die nu mijn zadel op zijn rug had, met een nummerdekje eronder. Nummer 13. Nog iemand bijgelovig?

'Hij bokt een beetje,' zei de verzorger met voldoening.

Jossie zei: 'Wil je als je thuiskomt tegen mijn vader zeggen dat ik op de terugweg ergens ga eten met Roland. Dat hij zich dus geen zorgen hoeft te maken over autoongelukken.'

'Oké.'

'Vader is een beetje pietluttig,' zei Jossie.

De verzorger keek me opnieuw aan met een blik duidelijker dan woorden. Dit keer werden mijn kansen gewogen om haar in bed te krijgen. Ik was er niet zo zeker van dat ik de verzorger erg graag mocht.

Heel wat mensen waren al naar huis en vanuit de paddock kon ik een gestage stroom naar de poort zien gaan. Er zijn maar weinig dingen zo ontmoedigend als optreden voor een leeglopende zaal, bedacht ik. Aan de andere kant: hoe minder publiek hoe beter als je er een puinhoop van maakt.

'Ze hebben al een half uur geleden omgeroepen "Jockeys opzitten,"' zei Jossie.

'Twee tellen,' zei ik. 'Ik heb mijn oren open.'

De verzorger gaf me een handje. Notebook maakte een bokkesprong om me uit te proberen.

'Hou je gedeisd,' zei Jossie.

'Dat moet je tegen hem hier zeggen,' zei ik, want ik voelde het edele dier een nieuwe poging doen me af te werpen.

Ze grijnsde onbarmhartig. Notebook sprong weg, hikte zijwaarts naar de start en liet vervolgens iedereen wachten door eerst nog op zijn achterbenen een circusnummer uit te voeren. 'Bokt een beetje,' dacht ik bitter. Als ik niet uitkeek lag ik er al af voor het lint omhoog was.

De koers begon, en Notebook besloot zo goed te zijn eraan deel te nemen; hij vertrok in een ongecoördineerde galop die gepaard ging met veel geschud van zijn hoofd, en week steeds af van de rechte lijn. De manier waarop hij op de eerste hindernis afging schokte het vertrouwen van zijn berijder danig, omdat hij er dwars, als een krab, overheen leek te willen.

Omdat ik niet de voorzorg had genomen hem met harde hand achter in het veld te houden - vooropgesteld dat me dat was gelukt, want hij was zo sterk als hij eigenwijs was - oogstte de diagonale manier waarop hij de hindernis nam vloeksalvo's onder de andere jockeys. Aan 'Sorry' heb je niet veel bij een hordenren, vooral niet als je een amateur zonder conditie bent die beter had moeten weten dan door de knieën te gaan voor een mooi meisje. Bij de volgende hindernis hengstte ik Notebooks hoofd met zoveel kracht recht dat iemand van de dierenbescherming in katzwijm zou zijn gevallen. Hij vergold me dit door halverwege de sprong zijn achterhand weg te draaien, zodat hij neerkwam met vier benen tegelijk en oostnoordoost op de reling.

Door deze manoeuvre lag hij in ieder geval wel in laatste positie, wat hij probeerde recht te zetten door er met me van tussen te gaan op het rechte eind voor de tribunes. Terwijl we elkaar bevochten op weg naar de buitenste bocht van deze anderhalve-mijlsbaan drong de volle betekenis tot me door van de stalorders. 'Blijf in het zadel en op je hoede.' Here God.

Het verbaasde me niets dat Notebook als zesentwintigste en laatste was gefinished in Newbury. In een veld van hónderd zesentwintig zou hij nog als laatste zijn aangekomen, als zijn jockey een greintje verstand had. Op Notebook was ook de laatste plaats niet bepaald veilig, maar als je ergens moest wezen met hem was de laatste plaats het verstandigst. Maar niemand had dat het paard aan het verstand weten te brengen.

De baan van Towcester glooit voorbij de tribune heuvelaf naar buiten, gaat dan aan de overkant over in een vlak stuk en eindigt met een krachten vretende klim tegen de heuvel op naar het laatste rechte eind en de finish. Op regenachtige dagen zijn daar wel steeple-chases over drie mijl geëindigd in bijna in de modder gesmoorde aankomsten. Notebook had echter goed begaanbaar terrein onder de voeten toen hij in volle dronkemansvaart heuvelafwaarts hobbelde; slingerend stuiterde hij over de verste hindernissen en hij begon het pas welletjes te vinden toen hij bij de voet van de steile helling op de terugweg aankwam.

Op dat moment waren de negentien andere deelnemers ons vooruit, en terecht, aangezien Notebook met zijn stand-sprong-overdwarsmethode bij elke hindernis de lengtes verloor die hij had goedgemaakt op het vlakke.

Ik denk dat mijn waakzaamheid even verslapte. Hij ging helemaal verkeerd op de volgende hindernis af, negeerde mijn aanbod hem te helpen, kronkelde halverwege de sprong alle kanten op en kwam neer met zijn neus op de grond en zijn benen dicht bij elkaar erachter. Niet écht anders dan de zes voorafgaande keren, alleen drastischer.

Met zo'n vijftig kilometer per uur gelanceerd worden, dat is een kaleidoscopisch gebeuren. Hemel, bomen, gras en reling buitelden in een wanordelijke wirwar door mijn blikveld, en als ik mijn hoofd heb ingetrokken, dan ging dat instinctief, niet weloverwogen. Bij mijn val liep ik verscheidene pijnlijke blauwe plekken op, en Notebook gaf me bij wijze van afscheid een trap tegen mijn dij. De wereld hield op met draaien, en er was geen halve ton paard op me terechtgekomen. Het leven zou verdergaan.

Volkomen buiten adem ging ik langzaam overeind zitten en zag de edele achterbenen onverstoorbaar verderrazen.

Er kwam een broeder op me afrennen in het vertrouwde zwarte uniform van St. John. Er kwam een golf van paniek over me heen. Een geconditioneerde reflex. Hij had een vriendelijk gezicht; iemand die me volslagen onbekend was.

'Alles goed, maat?' zei hij.

Ik knikte zwakjes.

'Je maakte een knappe smak.'

'Mmm.' Ik maakte mijn helm los en trok hem af. Praten was onmogelijk. Mijn borst zwoegde op en neer door het gebrek aan lucht. Hij ondersteunde me met een hand onder mijn oksel en hielp me op mijn knieën en vandaar, toen ik weer normaal adem kon halen, op mijn voeten.

'Niks gebroken?'

Ik schudde mijn hoofd.

'Gewoon buiten adem,' zei hij opgewekt.

'Mmm.'

Er kwam een Land Rover abrupt naast ons tot stilstand, en de dierenarts die erin zat zei dat er toch geen geblesseerde paarden waren die zijn hulp nodig hadden en dat ik dus wel mee kon rijden naar de tribune.

'Je viel eraf,' merkte Jossie op, toen ik gezond en wel was bevonden door de dokter van de eerstehulppost en normaal ademhalend boven water kwam.

Ik glimlachte. 'Goed gezien.'

Haar enorme ogen keken me van opzij aan.

'Alle jockeys hebben toch vreselijk lange tenen als het over vallen gaat,' zei ze. 'Al die waanzin van dat het paard valt en dat de jockey gewoon met het schip ten onder gaat.'

'Zeer juist,' zei ik.

'Maar Notebook is niet gevallen, dus viel jij eraf.' Haar stem klonk hooghartig, plagerig.

'Je zult het me niet horen ontkennen.'

'Wat ben jij een eigenheimer, zeg.' Ze glimlachte. 'Ze hebben Notebook een paar dorpen hiervandaan gevangen, dus als jij je nu verkleedt loop ik even naar de stallen om te kijken of alles goed gaat en dan zie ik je straks op de parkeerplaats.'

'Ja, dat is goed.'

Ik trok mijn gewone kleren aan en sprak met de beheerder af dat hij zou zorgen dat mijn zadels, helm en andere spullen de volgende week woensdag op Ascot zouden zijn en liep het korte stukje naar de parkeerplaats.

Het publiek was vertrokken en er waren alleen nog wat achterblijvers zoals ik die in groepjes van twee en drie weggingen. De parkeerplaats was verlaten op enkele auto's na, die her en der verspreid stonden in plaats van in ordentelijke rijen.

Ik keek door de achterruit van de mijne, achter de voorste stoelen.

Niemand.

Er liep een rilling over mijn rug: wat zou ik hebben gedaan als er wel iemand was geweest? Maken dat ik wegkwam natuurlijk. Tegen mijn auto geleund wachtte ik op Jossie, en er was niemand die maar in de verste verte de indruk wekte me te willen ontvoeren. Een rustige, lenteachtige zaterdagavond op het platteland van Northamptonshire, vrede alom, niks aan de hand.